Wat doet dat met een mens?
Iemand heeft onheil aangericht.
Jouw kind.
Je hebt het gevoed.
Je hebt het verzorgd.
Je hebt het levenskansen geschonken.
Je was bezorgd, bood hulp.
Je overtrof jezelf.
Wat doet dat met een mens?
Iemand heeft onheil aangericht.
Jouw broer.
Je hebt samen gespeeld.
Je hebt samen gelachen.
Ook ruzie gemaakt.
Je trok samen op, verkende de wereld.
Het leven lachte je toe.
Wat doet dat met een mens?
Iemand heeft onheil aangericht.
Jouw buur.
Je hebt gepraat.
Je vertelde weetjes.
Je vloekte wel op de bal in je bloemen.
Maar toch, Je kon er ook om glimlachen.
Wat doet dat met een mens?
Iemand heeft onheil aangericht.
Jouw vriend.
Je ging naar dezelfde school.
Je haalde samen goeie punten, ook slechte.
Je haalde samen kattenkwaad uit.
En ging evengoed samen op je bek.
Wat doet dat met een mens?
Iemand heeft onheil aangericht.
Jouw medemens.
Oorspronkelijk verschenen op 29 maart 2015
