commentaar bij het verhaal van de zondvloed en meer bepaald bij de passages Gen 5, 6-13 en Gen 8, 20 – 9, 17
Inleiding
Het verhaal van de zondvloed klinkt ons bekend in de oren. Kort samengevat, komt het hier op neer. God vindt dat de mensen slecht zijn, en moeten vernietigd worden. Hij geeft Noah de opdracht om een groot schip te bouwen, om samen met de dieren de langdurige regen en reusachtige overstroming te overleven. Na een hele tijd trekt het water weg, en kunnen Noah en zijn familie, samen met dieren terug aan land gaan. Alles is koek en ei, en als teken van het verbond plaatst God de regenboog aan de hemel. De mens kan opnieuw beginnen. Hoera!
Het verhaal van de zondvloed spreekt tot de verbeelding. Er werd lange tijd intens gezocht naar de ark. In Dordrecht kon je de ark van Noah bezoeken: een attractie voor jong en oud. De Amerikanen konden niet achterblijven. In 2016 ging de ark van Noah open in Kentucky. Het leidde tot een hele controverse tussen voorstanders en tegenstanders.
Het bijbels verhaal van de zondvloed is echter geen uniek verhaal. Ook andere volkeren hadden een verhaal over de zondvloed. Het Gilgamesj epos uit Mesopotamië, een deel van het huidig Irak, is het meest gekende.
In onze tekstkeuze voor vandaag, hebben wij ons beperkt tot het begin van het verhaal, met name het besluit van JHWH, en het einde, het offer van Noah en het verbondsteken, de regenboog. Wat kunnen we leren uit deze twee fragmenten? Hierbij wil ik stilstaan bij de mens, de schepping en het verbond.
De mens
Het begint al goed. God ziet dat alle mensen op aarde slecht waren. Niet enkele, maar allemaal. Een confronterende gedachte: God, die de mens heeft geschapen, moet vaststellen dat de mens uit zichzelf slecht is. Waar in de verhalen en mythen van de andere volkeren de overbevolking een reden was voor de zondvloed, is hier de slechtheid van de mensen de aanleiding. De oplossing die naar voren wordt geschoven, is de vernietiging van de gehele aarde, dit wil zeggen: de mensen – uiteraard, want zij zijn slecht – maar ook de dieren op het land én de vogels. Toch wel wat vreemd, want de dieren hadden toch geen schuld aan de slechtheid van de mensen? Van de vissen is er geen sprake, die voelen zich natuurlijk goed in het water.
JHWH voelt zich diep gekwetst, het doet hem pijn aan zijn hart. Opvallend hierbij is dat voor de pijn van JHWH hetzelfde woord gebruikt wordt als voor de pijn die de mens ondervindt bij het bewerken van het land, na de verdrijving uit het paradijs. JHWH had de aarde toevertrouwd aan mensen, maar zij hebben de zaak verkwanseld. En JHWH kan het niet langer aanzien. De aarde moet gered, besluit God, waarschijnlijk woedend en ten einde raad. De mens moet vernietigd. Er is geen andere manier om de aarde te redden. De mens is immers door en door slecht. Het aardland wordt vervuld van geweld, het is bedorven.
De ramp voltrekt zich, de regen valt dagenlang met bakken uit de hemel. De aarde verdwijnt onder het water. Na verloop van meer dan een jaar, is de aarde weer bewoonbaar. Eind goed, al goed, zou je kunnen denken. Maar niets is minder waar.
In het begin van het tweede deel dat wat gelezen hebben (hoofdstuk 8, vers 21), staat iets opvallends: want alles wat de mens uitdenkt, van zijn jeugd af aan, is nu eenmaal slecht. De zondvloed is m.a.w. geen oplossing voor de slechtheid van de mens. Daar staan we dan. Zijn wij mensen dan slecht? Jeroen Olyslaegers laat de herbergier Beer, in zijn roman Wildevrouw zeggen: Een mens, ge kunt daar niet aan uit. De goedheid en de slechtheid, het is een fundamenteel thema van het menselijk bestaan. Iedere generatie wordt ermee geconfronteerd, elke keer opnieuw. Ook zo in de Bijbel. Een mens, ge kunt daar niet aan uit.
Een nieuwe schepping
Komt het dan nooit goed? Als de mens slecht blijft, dan heeft de zondvloed weinig zin gehad, zou je kunnen denken. Alles gaat van vooraf aan opnieuw beginnen. En voor je het goed en wel beseft, zitten we in het zelfde schuitje, of ark. Nu ja, we zijn aardig op weg, met de onvermijdelijke stijging van de zeespiegel, met de overstromingen, niet alleen ver weg, maar ook hier dicht bij ons. En toch is er iets veranderd.
Noah bouwt een altaar en brengt brandoffers. In de NBV21 lezen we dat de geur van de offers JHWH behaagt. In de letterlijke vertaling lezen we: de ENE ruikt de reuk die tot rust brengt. Het offer van Noah brengt JHWH tot rust en God, Hij bedaart, Hij komt als het ware tot inkeer. De mens krijgt een nieuwe kans. Het Hebreeuwse woord dat hiervoor wordt gebruikt is nacham, troost. Maar, en dat is opvallend, hetzelfde woord werd in het eerste deel gebruikt om de spijt van JHWH aan te duiden. De spijt is omgevormd tot troost, en wel door de zoon van Lamech, Noah die troost zal geven voor het werken en zwoegen dat ons deel is omdat de HEER het akkerland heeft vervloekt. (Gen 5, 29).
Het reddingsplan van JHWH is echter niet gebaseerd op rechtvaardigheid – dat zou het definitief einde van de mensheid betekenen – maar wel op genade. Hoewel de mens niet is veranderd, belooft God om de aarde niet nog eens en nooit meer te vernietigen. God garandeert m.a.w. het voortbestaan van de aarde, ondanks het gedrag van de mensen. Ook al zullen mensen de aarde blijven bewonen en bewerken, toch zal God de aarde en alle levende wezens niet meer uitroeien omwille van de daden van de mens. De mens zal echter niet meer de maat van alle dingen zijn. Niet langer de tijd van de mens zal tellen, maar wel de tijd van de aarde. Luister maar vers 22 van hoofdstuk 8: zolang de aarde bestaat, zal er een tijd zijn om te zaaien en een tijd om te oogsten, zal er koude zijn en hitte, zomer en winter, dag en nacht. De mens wordt terug met zijn voeten op de grond gezet.
Ook de scheppingsopdracht wordt vernieuwd. Waar in het eerste scheppingsverhaal de mens de opdracht krijgt vruchtbaar te zijn en talrijk te worden, en voor de aarde en de dieren te zorgen, wordt deze opdracht bevestigd in de zegen aan Noah, maar tegelijkertijd ook uitgebreid. Nieuw is, dat alle leven ontzag en vrees moet hebben voor de mens. De mens moet ontzag oproepen. De mens blijkt geen betrouwbare partner te zijn voor het leven op aarde. Maar daar blijft het niet bij. De mens dient ook ontzag te hebben voor alle leven op aarde. Waarlijk, ik zal rekenschap vragen voor jullie bloed en leven. uit de hand van elk levend wezen zal ik het vragen. De zegen en genade geldt dus niet alleen voor de mensen, maar voor alle levende wezens op de aarde. Pas dan kan er sprake zijn van een nieuwe schepping.
Een nieuw verbond
De belofte van een nieuwe schepping en een nieuw verbond, wordt bezegeld met het teken van een boog in de wolken, de regenboog. Het is een omspannende en een beschermende boog, een teken dat de hele aarde insluit, en dus een alles overkoepelend teken. Het verbond is niet alleen een verbond tussen JHWH en Noah. Het is ook een verbond tussen God en alle levende wezens, én eveneens een verbond tussen God en de aarde. De mislukking van het verbond met de mensen houdt niet meer per definitie de vernietiging van de aarde in. De aarde kan verder zonder de mensen als het moet, net zoals de andere levende wezens.
Niet alleen voor de mens is de boog in de wolken een teken van het verbond. Ook voor God is dat het teken van zijn verbond met de mens, de levende wezens en de aarde. De boog is wel door God geplaatst in de wolken, maar God manipuleert die boog niet. Want wanneer God de wolken samendrijft – omdat Hij opnieuw kwaad wordt om de mensen en hun slechtheid en de aarde opnieuw wil vernietigen, wie weet – dus wanneer JHWH de wolken opnieuw samendrijft, en de boog ziet verschijnen, dan zal God denken aan zijn belofte om de aarde en alles wat leeft nooit meer te vernietigen door een zondvloed. Of zoals Huub Oosterhuis het verwoordt in zijn Lied van de Aarde, een vrijstad is de aarde, een huis waar alles woont, en het staat, in eeuwigheid. De regenboog is zowel voor de mens als voor God een herinnering aan het verbond én een appél om zorg te dragen voor de schepping en voor al wat leeft.
uitgesproken op het bronmoment van zaterdag 18 juni 2022
geïnspireerd op en door het boek Verhalen over het begin van Ellen van Wolde
