Raak me (niet) aan

Overweging bij Marcus 1, 40-45 en Marcus 8, 22-26, uitgesproken in het Bronmoment van zaterdag 06 april 2024

Marcus

De vertaling is deze van NBV21.

Marcus 1, 40-45

[40] Er kwam iemand naar Hem toe die door een huidziekte onrein was; hij smeekte Hem om hulp en zei, terwijl hij op zijn knieën viel: ‘Als U wilt, kunt U mij rein maken.’ [41] Jezus kreeg medelijden, stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het, word rein.’ [42] En meteen verdween zijn ziekte en hij was rein. [43] Jezus stuurde hem weg met de ernstige waarschuwing: [44] ‘Denk erom dat u er met niemand over praat, maar ga u aan de priester laten zien en breng als getuigenis voor de mensen het reinigingsoffer dat Mozes heeft voorgeschreven.’ [45] Maar toen de man vertrokken was, ging hij overal breeduit rondvertellen wat er gebeurd was, waardoor Jezus niet langer openlijk in een stad kon verschijnen, maar op eenzame plaatsen buiten de steden moest blijven. Toch bleven de mensen van alle kanten naar Hem toe komen.

Marcus 8, 22-26

[22] Ze kwamen in Betsaïda. Er werd een blinde bij Hem gebracht, en men smeekte Hem om de man aan te raken. [23] Hij pakte de blinde bij de hand en bracht hem buiten het dorp. Hij deed wat speeksel op zijn ogen, legde er zijn handen op en vroeg: ‘Ziet u iets?’ [24] Hij begon weer te zien en zei: ‘Ik zie mensen, het zijn net bomen, maar ze lopen rond.’ [25] Daarna legde Hij weer zijn handen op de ogen van de blinde. Deze sperde zijn ogen open en genas; hij zag alles nu heel helder. [26] Hij stuurde hem naar huis met de waarschuwing: ‘Ga het dorp niet in!’

Overweging

“Kijk! Kijk! Is het niet fantastisch. Ik ben dan eindelijk van die huidziekte af. Wat een zalig gevoel. Die genezer uit Nazareth raakte me aan, en mijn huidziekte verdween. Wat een wonder. Ja, ik weet het. Hij had me opgedragen om het aan niemand te vertellen, en me aan de priester te laten zien. Maar hoe kan ik hierover zwijgen. Ik ben zo content.”

Ik beeld me in dat die man uit het eerste verhaal het zo net beschreven gevoel had. Hoe zou hij kunnen zwijgen over wat Jezus deed? Hem genezen van de huidziekte – vroegere vertalingen spreken van melaatsheid. Waarom verbood Jezus de man om hierover te spreken? En waarom moest hij zich aan de priester laten zien en het reinigingsoffer brengen?

Het boek Leviticus geeft een mogelijk antwoord. Hoofdstukken 13 en 14 van het derde boek van de Thora hebben het over huidziekten, en de taak van de priester hierin: onderzoeken, diagnosticeren en behandelen. Het lijkt wel een praktisch handboek van de dermatoloog voor iedere soort van uitslag, gezwel, brandwonde en dergelijke. Het reinigingsoffer, in geval van genezing, is daarbij een vorm van dankzegging.

Wat Jezus vraagt aan de genezen man, is dus niet meer of minder dan wat voorgeschreven is. Jezus is er m.a.w. niet op uit om de confrontatie met de priesters aan te gaan. In tegendeel, de opdracht aan de man om zich aan de priester te presenteren, voelt aan als een erkenning van de priester en diens rol. We staan aan het begin van Jezus’ verhaal. En blijkbaar heeft hij niet de intentie om de religieuze en wereldlijke machthebbers uit te dagen. Uiteindelijk zal zijn handelen wel tot een confrontatie leiden. Dat hebben we in de Goede Week gehoord.

Jezus wil mensen nabij zijn, hen bijstaan. Maar hij heeft er geen behoefte aan om het hoofdpunt in het journaal te zijn. Ook een documentaire interesseert hem niet. Het enige wat hij wil doen is een boodschap van leven brengen. Hij onderrichtte als iemand met gezag, schrijft Marcus in het eerste hoofdstuk, vers 22. Maar mensen brachten de zieken naar Jezus, en hij genas hen. Ook in de twee verhalen die we hoorden, gaat Jezus niet bewust op zoek naar mensen met een ziekte, beperking of kwetsuur. De een komt naar hem toe, de andere wordt door zijn vrienden of familie naar Jezus gebracht. Het gelaat van de ander doet Jezus handelen. En, wat hierbij opvalt, de genezende aanrakingen spelen zich af, weg van de menigte, weg van omstaanders. Een aanraking is dan ook iets intiems, het raakt je in je mens zijn, in wie je bent. Een schouderklopje geeft moed, een ongewenste aanraking kan je van slag brengen. Aangeraakt worden is geen evidentie.

In de wetenschap wordt ons lichaam (das Körper) bestudeerd als een object, een voorwerp met heel wat functies, bedradingen, radertjes, noem maar op. De tentoonstelling Körperwelten is daar een sprekend voorbeeld van. Veel medische specialisaties kijken op eenzelfde manier naar het lichaam. Het lichaamsdeel wordt als een zelfstandige entiteit bekeken, onderzocht, en behandeld. Wat de impact is op ons lijf (das Leib), wordt hierbij gemakkelijk uit het oog verloren.

Ook onze technologisch georiënteerde wereld op vlak van informatie en communicatie zorgt voor afstand en verraadt angst voor fysieke nabijheid, schrijven Marleen De Munck en Pascal Gielen, resp. cultuurfilosofe en cultuursocioloog aan de Universiteit Antwerpen.

Op het ritme van het algoritme, bijgestaan door een legertje ICT’ers, managet de hedendaagse administratie me door een ondoorgrondelijk labyrint. Daarbij verdampt de dienstbare bediende voor mijn ogen. Geen mens die me nog recht in de ogen kijkt. Geen levende ziel die met enige empathie mijn vraag probeert te begrijpen. Niet dat ik de oude bureaucratie wil romantiseren. Uiteraard hielden loketbedienden voeger ook al nors aan regels en procedures. Toch werd de bureaucraat geconfronteerd met mij, een deeltje van mijn leven en mijn eigen besognes. Juist die fysieke en meerzijdige relatie gaat in de digitale bureaucratie verloren. Meer zelfs, de gecreëerde afstand verraadt angst voor fysieke nabijheid. (…) Internetconnectiviteit kent geen sensitiviteit. (…)Ze kan dan ook niets aanvangen met wat tussen de regels valt. Een algoritme weigert tussen de lijntjes te lezen. (…) Hoe zou het dan begrip voor een mens kunnen opbrengen. Vanaf nu zijn de ambtenaar en ik twee mensen ver van elkaar. Gescheiden door een digitale muur. Aan beide kanten kwetsbaarder dan voordien.[1]

Een holistische benadering kijkt heel anders naar het lichaam. Ons lichaam is meer dan een instrument. Het is een bewustzijn, het lichaam neemt waar en heeft een geheugen, het vergeet niet. Stephan Claes stelde in Tertio van 14 februari 2024 dat we de wijze beslissingen nemen met ons geleefd lichaam. Als psychiater, die dus vooral bezig is met de psyché van de mens, houdt hij een sterk pleidooi voor het lichaam. Ons lichaam is wie we zijn en beïnvloedt onze emoties en gedachten. Het probleem is dat het overbelaste lichaam, in geval van een burn-out, een eigen taal spreekt, maar dat veel patiënten die alarmsignalen niet herkennen, aldus nog Stephan Claes.[2]

In tegenstelling tot wat velen denken, is het lichaam sterk (holistisch) aanwezig in de Joods-christelijke traditie. God is mens geworden, d.w.z. dat Hij/Zij de gedaante van een fysiek persoon aangenomen. Paulus laat er in de eerste brief aan de christenen van Korinthe geen twijfel over bestaan: we zullen verrijzen, mét ons lichaam. In iedere eucharistie staan de instellingswoorden centraal: Dit is mijn lichaam. Waarmee Jezus aangaf: dit ben ik zelf, en ik geef mezelf. Ik schenk mezelf als openbaring van Gods Liefde.

Het eigene van het christendom is juist dat God lichaam is geworden. De Duitse theologe Elisabeth Wendel stelt dat ons menselijk lichaam een indicatie is van Gods leven op aarde. Het menselijk lichaam is geen prestatieorgaan, maar de plaats waar wij mens worden, waar wij elkaar ontmoeten. Het is tevens de ruimte van waaruit we denken en waarmee wij begrijpen. En het is tenslotte ook de plaats waar wij de wereld ervaren, in al haar facetten. Politiek, esthetisch, sociaal, ecologisch, noem maar op. Wij zijn in de wereld mét ons lichaam. God is lichaam geworden, en hiermee heeft Hij ook het lichaam-zijn van ons allen bevestigd en geheiligd. Dat Elisabeth Wendel de lichamelijkheid van God terug centraal stelt, is voor Bernard de Cock dan ook niet minder dan een theologische bekering tot de lichamelijkheid.[3]

Mijn lichaam is meer dan een instrument, het vertelt mezelf hoe ik me voel, wie ik ben of wie ik wil zijn. Het is aan de anderen om dat te zien. Of, om het met de woorden van Toon Hermans te zeggen.

Hij had niets van wat je hebben moet om mooi te zijn,
noch de manier, noch de flair die het ‘m doet.
De jas te wijd, de broek te nauw,
maar ogen … héél bijzonder blauw.
Want van binnen, kon je zien, zat alles goed.[4]


[1] Marlies De Munck & Pascal Gielen, Kwetsbaarheid. Over raken en geraakt worden, Amsterdam (uitg. Valiz), 2022, pp. 14-15

[2] https://tertio.be/wijze-beslissingen-nemen-we-met-ons-geleefde-lichaam/, Tertio, nr. 1253, 14 februari 2024

[3] Zie Bernard de Cock, Het lichaam tussen banaliteit en heiligheid, pp. 75-76 in Valérie Kabergs en Paul Kevers (red.), Dit is mijn lichaam. Lichamelijkheid in de bijbelse traditie, Leuven (uitg. VBS/Acco), 2018, pp. 71-92

[4] Toon Hermans, Groot versjesboek, Tielt (Uitgeverij Lannoo), derde druk 2021, p. 13

Plaats een reactie