Commentaar bij de parabel van het verloren schaap, de verloren drachme en de verloren zoon (Lucas 15, 1-32)
30 maart 2019
Ze klinken ons bekend in de oren. De parabel van het verloren schaap, van de verloren drachme én van de verloren zoon zijn vertrouwd. Behoeven ze eigenlijk nog wel uitleg? Valt er nog wel iets nieuws te vertellen? Is er nog wel een of ander aspect dat onderbelicht is gebleven? Kan het zijn dat de tekst toch nog een verrassing in petto heeft? Of is alles al gezegd?
We hebben drie parabels gehoord. De eerste twee, die van het verloren schaap en die van het verloren muntstuk, zijn eerder kort, en vrij duidelijk. En voor wie het niet zou begrepen hebben, geen nood. Lucas vermeldt de betekenis van deze twee parabels. Er is vreugde in de hemel voor iemand, die van het rechte pad is afgedwaald, inziet dat de gekozen weg niet leidde naar het leven, en terugkeert op zijn/haar stappen, terug naar het leven. We kunnen ons wel voorstellen hoe de geruststelling en opluchting in zo ’n geval voelen. Het is misschien daarom ook dat de liturgie ons niet verplicht om deze beide parabels te lezen. Ze zijn optioneel. Met de werkgroep liturgie hebben we er voor gekozen om ze wel te lezen, en wel hierom. De beweging, de dynamiek van het verhaal in de parabel van het verloren schaap en deze van de verloren drachme verschilt van de dynamiek die we kunnen horen in de parabel van de verloren zoon.
Een beetje oneerbiedig zou je de twee korte parabels kunnen samenvatten als: mijn kat is weg, ik was mijn portefeuille verloren, en heb ze teruggevonden. De kat en de bankkaart zijn verloren, en na de zoektocht van de eigenaar, teruggevonden. De herder gaat op zoek naar het schaap. De vrouw keert haar huis binnenste buiten om de drachme terug te vinden. De eigenaar gaat dus op zoek naar wat verloren is, en vindt het terug, God zij dank. Tja, eigenlijk is dat nogal logisch. Tegen dat het schaap de weg heeft teruggevonden, is het misschien al lang aangevallen. En een muntstuk blijft gewoon liggen, waar het ligt. Degene die het verloren heeft, moet zelf actief op zoek, of zij is het kwijt.
Bij de parabel van de verloren zoon ligt het enigszins anders. Het is de zoon die de stap zet naar huis, naar waar het goed is om te wonen. Hij die verloren was, die tot inkeer is gekomen, en inziet dat hij toch niet zo goed bezig was, neemt het initiatief. Hij zet alles op een rijtje, overweegt alle opties, en besluit naar huis te gaan. Toch wel een moedig besluit om zijn trots in te slikken, na de grote sier die hij heeft gemaakt,, en ootmoedig toe te geven dat hij aan de grond zit. Het zal wel met schrik en hangende pootjes zijn geweest dat hij op weg ging naar huis.
De vader daarentegen blijft in zijn vertrouwde omgeving. Ongetwijfeld zal hij zich zorgen hebben gemaakt. Toch gaat hij niet op zoek. Dat betekent echter niet dat hij passief afwacht. Hij staat immers regelmatig op de uitkijk. Hij ligt er blijkbaar wel van wakker dat zijn zoon is weggegaan, en zou niet liever willen dat zijn zoon terugkomt. Vanuit die optiek zouden we evengoed kunnen spreken van de verloren vader, wiens vreugde niet op kan, wanneer hij zijn zoon in de verte ziet naderen. Hij rent bijna hals overkop naar hem toe.
De oudste zoon echter voelt zich miskend, niet gewaardeerd, en aan de kant geschoven. Hoe zou je zelf zijn. Dag en nacht voor je ouders gezorgd, je jongere broer jaren niet gezien. Opeens staat hij aan de deur, en krijgt hij alle aandacht. Hoe dikwijls gebeurt het niet dat degene die dichtst bij zijn/haar ouders woont, alle last moet dragen, alle opmerkingen en verwijten moet slikken. Terwijl de andere die ver van thuis weg woont, en één keer per jaar naar huis komt, alle aandacht en lof krijgt, en precies de lieveling is. Het heeft in vele families wel al voor wrijvingen gezorgd. De oudste zoon uit de parabel zal zich op dat moment ook wel verloren gevoeld hebben. Hij is kwaad, en wil niet naar binnen gaan, hij wil zijn broer niet ontmoeten. Een patstelling, die door de vader wordt doorbroken. De vader komt naar buiten, en praat met zijn zoon.
Het verhaal van de verloren zoon, de verloren vader, de verloren broer. Het lijkt wel een aflevering in de reeks van het leven zoals het is. Het is al bij al een gekend thema, en heel herkenbaar. Voor een deel ook een verhaal met een open einde. We weten immers niet hoe de oudste zoon uiteindelijk gereageerd heeft. We weten niet of de verzoening er gekomen is of niet. Er is dus, in tegenstelling tot de parabel van het verloren schaap en de verloren drachme, ruimte om zelf positie in te nemen. De parabel van de verloren zoon vraagt ons om na te gaan hoe wij zelf zouden reageren. Zijn wij zoals de vader, die met zijn vreugde geen blijf weet, of gaan we mee in de houding van de oudste zoon, die alles behalve blij is met de terugkeer van zijn broer, en evenmin met de houding van zijn vader.
De vraag naar onze positie wordt ons ook gesteld in de discussie rond de terugkeer van de vrouwen van de Syriërstrijders. Afgelopen week konden we lezen dat het kalifaat van IS nu echt wel gevallen was. De laatste vierkante meters zijn veroverd. Einde verhaal, zou je kunnen denken. Maar dat is het allerminst. In zeker zin begint het nu pas. Wat dient er nu te gebeuren? Wat met de 70.000 die opgesloten zitten in een Syrisch vluchtelingenkamp? Wat met de Syriëstrijders, wat met de die hards, zij die ontsnapten, maar zullen blijven strijden voor een kalifaat? Wat met de gevangenen? Wat met de kinderen? Maar ook, wat met hen die inzien dat ze de verkeerde kant hebben gekozen? ‘Het is een verscheurend dilemma’, beaamt Tineke Ceelen, directeur van Stichting Vluchteling, in De Standaard. “Moet je mensen helpen die deel hebben uitgemaakt van de IS-gemeenschap, terwijl we hebben gezien wat de beweging haar slachtoffers heeft aangedaan?” Haar antwoord is: ja, al gaat het tegen ons gevoel in, zegt ze zelf.
Enkele weken terug was de kwestie van de terugkeer van de Syriëstrijders, vooral dan van de vrouwen, en hun kinderen brandend actueel. Er kwamen rechters aan te pas, die elkaar tegenspraken. De ene rechter oordeelde dat de Belgische staat verplicht is om op zijn minst de kinderen terug te halen. De andere liet daar wel ruimte voor, maar ook niet meer dan dat. De meeste politici waren en zijn tegen een terugkeer. Terwijl Child Focus, bij monde van Heidi De Pauw, een sterk pleidooi hield om op zijn minst de kinderen terug te halen. De hele discussie en verhitte gemoederen gaven aan dat de kwestie niet simpel is.
Maar toch deze vraag. Kunnen wij het ons permitteren, met het verhaal van de verloren zoon in ons achterhoofd, om de jonge vrouwen, moeders ondertussen, die naar Syrië zijn getrokken, aan hun lot over te laten, ook al geven ze aan hun straf te willen uitzitten. Zeggen zij niet hetzelfde als de verloren zoon: ik ben het niet meer waard om volwaardig deel uit te maken van de familie. Ik zal mijn straf ondergaan. Maar laat me niet achter in een land waar niemand meer om mij geeft, in een samenleving waar ik als uitschot word behandeld. Welk standpunt nemen we in? Welke houding dient onze Belgische regering aan te nemen? Voelen we een geruststelling, te weten dat er bij enkele van de moeders schuldbesef en schuldinzicht is? Kunnen we vreugde voelen om die enkele vrouwen die tot inkeer zijn gekomen? Of nemen we definitief afstand en wijzen we hen voorgoed de deur, wetende dat er niet veel goeds kan van komen. Wie krijgt het voor het zeggen? De vader met mededogen, of de hardvochtige broer?
